Het stond al vijf dagen naast mijn bank. De tas met spullen. Hij had ze daar zo neergezet. Ik had het sindsdien niet aangeraakt. Enkel had ik ernaar gekeken. Als ik erlangs liep om koffie te halen, naar de wc te gaan, of om op te ruimen. Wat liep ik eigenlijk vaak heen en weer op zo’n dag.
Soms keek ik in de tas. Het stond open, dus ik kon van bovenaf zien wat erin zat. Kleren, sokken, ondergoed een tandenborstel en wat oorbellen. In de loop der weken bij hem verzameld. En nu had hij het aan mij teruggegeven.
Deze ochtend liep ik er niet langs, maar bleef ik staan.
Ik nam een zucht. Aarzelend ging mijn hand in de tas. Ik pakte een hemdje, begroef mijn gezicht erin en ademde diep door mijn neus. De frisse geur van wasmiddel, maar vooral dat vleugje van hem, nam mij terug naar zijn huis. Naar het moment dat hij de deur voor me opende. Zijn warme, liefdevolle glimlach. Armen wijd open om mij volledig te ontvangen en omarmen. Ik zag de avondjes op zijn bank, toen ik een lekkere fles wijn mocht uitkiezen en we de avond vol lulden met verhalen, dromen, ambities en onzekerheden. Gevolgd door een lach, een knuffel, een hartstochtelijke kus. Muziek op de achtergrond. Een aai over de korte, zachte haartjes op zijn bol. Alles paste en klopte. Alleen niet voor hem. En daarom staat die tas nu hier.
Ik huil, héél hard.
Ik wil niet hier bij die tas staan. In mijn eentje. In quarantaine. Ik wil terug naar toen. Toen alles nog vrij en blij voelde. Toen ik verliefd was en dacht dat dit nog lekker lang mocht duren…
Maar, dit is de realiteit. Ik pak de tas en leg mijn spullen weer terug op hun plek.
Geef een reactie